Artikel tonen

Op deze pagina kan u gratis alle gepubliceerde nummers van het tijdschrift bekijken. U kan de werken sorteren volgens jaargang en achternaam van de auteur. Verder kan u het archief doorzoeken op trefwoorden.

Opgelet! De nummers van de huidige jaargang worden pas enkele maanden na publicatie online beschikbaar gesteld.

Legende
  • Artikel is (nog) niet beschikbaar
  • Artikel is beschikbaar in pdf vorm
  • Artikel is beschikbaar in html vorm
  • Auteur(s) van het artikel
Proeve van Grondwet voor Vlaanderen
jura falconis, jg 33, 1996-1997, nr 2, p. 343-358
Proeve van Grondwet voor Vlaanderen
Een grondwet voor de Vlamingen ?
Interview met Wouter Pas en Jeroen Van Nieuwenhove
Vijf grondwetspecialisten (Jan Clement, Wouter Pas, Bruno Seutin, Geert van Haegendoren en Jeroen van Nieuwenhove) werkten samen om een proeve van Grondwet voor Vlaanderen uit te werken, zoals die zou kunnen worden ingevoerd indien Vlaanderen over grondwetgevende bevoegdheid zou beschikken. Dit initiatief leidde tot een werk dat naast een ontwerp van Grondwet voor Vlaanderen ook een wetenschappelijke analyse bevat van de huidige staatsinrichting en van de tekortkomingen die daarin nog aanwezig zijn. Het werk "Proeve van Grondwet voor Vlaanderen" werd bekroond met de prijs van de Stichting Emiel Van de Gucht 1996. Het werd als boek uitgegeven bij uitgeverij die Keure en omvat 353 bladzijden. Jura Falconis sprak met twee van de vijf auteurs van dit werk, nl. Wouter Pas (assistent staatsrecht aan de K.U. Leuven) en Jeroen Van Nieuwenhove (assistent staatsrecht aan de K.U. Leuven en attaché bij de Senaat).
1. Waarom pleiten jullie voor de invoering van een Grondwet op het niveau van de deelstaten? Jullie stellen immers dat vele van jullie voorstellen reeds gerealiseerd zouden kunnen worden door gewone of door bijzondere meerderheidsdecreten op grond van de constitutieve bevoegdheden.
Vooraleer we concreet antwoorden op deze vraag willen we even duidelijk vermelden dat dit werk geen politiek pleidooi is voor een Vlaamse Grondwet. De opgave van de prijsvraag waaraan wij hebben deelgenomen was: "Ga er van uit dat Vlaanderen een eigen grondwet kan aannemen binnen een federaal stelsel". Voor ons was het dus een werkhypothese: we stelden ons de vraag hoe een Vlaamse Grondwet eruit zou zien als Vlaanderen grondwetgevende bevoegdheid zou krijgen. We zeggen niet dat er morgen een Vlaamse Grondwet moet komen. Anderzijds stellen we vast in andere federale staten (zoals Duitsland en Zwitserland) de deelgebieden ook een eigen grondwet hebben. Op zich is de gedachte van een eigen grondwet voor de deelgebieden dan ook niet zo vreemd. Meer zelfs: op verschillende momenten ervaart men in de praktijk als problematisch dat de deelgebieden slechts in zeer beperkte mate hun eigen statuut kunnen bepalen. We denken bijvoorbeeld aan partijfinanciering: aan Franstalige kant heeft men de neiging om politieke partijen meer te subsidiëren dan aan Vlaamse kant. Als dat de opvatting is van de Franstaligen, waarom zouden ze dat dan met hun eigen financiële middelen niet mogen? Gelijkaardige problemen komen op verschillende gebieden voor. Het lijkt ons dus dat een grondwet voor de verschillende deelgebieden geen taboe zou mogen zijn en dat het op sommige vlakken een meerwaarde zou kunnen betekenen voor het federalisme dat elk deelgebied kan bepalen hoe hij zichzelf wil inrichten. Dit hoeft zeker geen bedreiging te vormen voor een federale staat op voorwaarde dat het op een loyale wijze wordt toegepast en dat er op voorhand een aantal spelregels bepaald zijn. Wij stellen dan ook voor om een "homogeniteitsbepaling" op te nemen die voorschrijft dat de grondwetten van de deelgebieden aan een aantal dwingende voorwaarden moeten voldoen.
Het feit dat verschillende aspecten van deze proeve van Grondwet voor Vlaanderen reeds nu gerealiseerd zouden kunnen worden houdt verband met het eerste deel van de vraag. Dit boek moet worden beschouwd als een juridisch-wetenschappelijk werkdocument dat wordt voorgelegd aan de politieke wereld en waar men verschillende wegen mee uitkan. We kunnen ons voorstellen dat sommigen hiermee dadelijk een Vlaamse Grondwet willen invoeren, maar we moeten ons realiseren dat hiervoor een heel uitgebreide wijziging van de federale Grondwet noodzakelijk is. We weten ook best dat een deel van de Franstaligen het hier moeilijk mee hebben. Zelfs al zouden zij hiertoe bereid zijn, zien we wel in dat een Vlaamse Grondwet dan nog niet voor morgen is, al was het maar omdat men eerst de federale Grondwet voor herziening vatbaar moet verklaren op een groot aantal punten en vervolgens tot de eigenlijke herziening moet overgaan. Pas daarna kunnen de deelgebieden hun grondwet gaan opstellen. Hier gaan al minstens tien jaar over, gesteld dat de politieke wil er al is. Anderzijds is het correct dat een aantal ideeën die we hier naar voor brengen, reeds gerealiseerd kunnen worden, hetzij door het wijzigen van de federale wetgeving, hetzij op grond van de constitutieve autonomie, hetzij door een gewoon decreet, hetzij door een wijziging van het reglement van het Vlaams Parlement.
2. Hoe zouden de Vlaamse Grondwet en de federale wetten en besluiten zich tot elkaar verhouden?
De federale Grondwet gaat voor op de Vlaamse Grondwet. Als er dus een bepaling in de Vlaamse Grondwet strijdig is met de federale Grondwet, zal het Grondwettelijk Hof (een nieuwe naam die we voorstellen voor het Arbitragehof), deze vernietigen. Dit zal echter een academische vraag blijven omdat de federale Grondwet en de Vlaamse Grondwet doorgaans verschillende aangelegenheden zullen regelen. Het zal dus zelden voorkomen dat de Vlaamse Grondwet tegen de federale Grondwet ingaat, maar als het zou gebeuren, kan de bepaling in de Vlaamse Grondwet vernietigd worden. De Vlaamse Grondwet zelf gaat voor op alle andere Vlaamse normen. Een Vlaamse kamer binnen het Grondwettelijk Hof ziet toe, op die interne Vlaamse normenhiërarchie. Het internationaal recht gaat natuurlijk voor op federale en op Vlaamse rechtsnormen.
Tenslotte, en dat is een typische eigenschap van het Belgisch federaal stelsel, zijn de Vlaamse rechtsnormen niet ondergeschikt aan de federale normen. Wij kennen in beginsel geen concurrerende bevoegdheden, waarbij de regel "Bundesrecht bricht Landesrecht" van toepassing zou zijn. Dat principe wordt in ons voorstel ook niet ingevoerd. Het werd overigens voornamelijk door de Franstaligen verworpen omdat zij vreesden voor "l’Etat belgo-flamand", waarbij de federale overheid, met een demografisch overwicht van de Vlamingen, een voogdij zou uitoefenen over de normen van de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest. Ook in ons voorstel hebben de normen van de deelstaten, elk binnen hun bevoegdheden, kracht van wet.
3. U pleit voor een vergroting van de invloed van het Vlaams Parlement op de regeringsvorming, meer precies door de voorzitter van het Parlement en de frakties in de regeringsvorming te betrekken. Zal dit er echter niet toe leiden dat het ambt van parlementsvoorzitter een door de partijen fel begeerde functie zal worden met het oog op het na de verkiezingen verkrijgen van een coalitie waar zij deel van zullen uitmaken ?
Je moet rekening houden met de situatie waarvan we komen. De situatie op dit moment is dat de benoeming van de voorzitter van het Vlaamse parlement eigenlijk een onderdeel vormt van de onderhandelingen over de Vlaamse regering. In ons voorstel zal men zich eerst moeten uitspreken over wie de voorzitter wordt van het Vlaams parlement en pas daarna een regeerakkoord opstellen. We proberen in ons voorstel de fracties binnen het Vlaams parlement aan te moedigen om eerst te beslissen wie ze willen als voorzitter. Die voorzitter zal vervolgens de coördinerende figuur worden in de regeringsvorming, maar hij speelt geen inhoudelijke rol: hij dient boven de partijen te staan. We proberen met deze voorstellen een procedure aan te reiken waarbij de politieke onderhandelingen - men kan immers geen regering vormen zonder politieke onderhandelingen - zoveel mogelijk in het Vlaamse parlement en tussen de fracties in het Vlaamse parlement gebeuren. Het Nederlandse model was voor ons hierbij een voorbeeld. Het is immers een feit dat de rol van de fracties daar veel sterker is dan in België.
4. U stelt in uw werk een hervorming van de ministeriële en parlementaire onschendbaarheid voor. Meer bepaald wil u de gewone strafprocedure van toepassing maken op misdrijven, begaan door parlementsleden en ministers. Voor ministers blijft het Hof van Cassatie bevoegd voor misdrijven begaan in hun ambt. In dit geval behoudt het parlement ook het recht om ministers in beschuldiging te stellen. Het parlement zou een onderzoek naar misdrijven begaan door een parlementslid of een minister kunnen schorsen wanneer de werkzaamheden van de betrokkene hierdoor in het gedrang worden gebracht. Waarom zou deze regeling beter zijn dan de huidige?
Allereerst willen we even aanstippen dat deze voorstellen dateren van maart 1996. Intussen is er heel wat te doen geweest over de strafrechtelijke ministeriële aansprakelijkheid. Vanuit verschillende hoeken wordt gepleit voor een fundamentele herziening van de Grondwet met betrekking tot de ministeriële aansprakelijkheid. Het parlement vindt het niet normaal dat het zich moet uitspreken over de minste beschuldiging op een moment dat men de zaak nog volledig aan het onderzoeken is, op een moment dat de zaak beter nog niet publiek zou worden gemaakt en waarbij een hele media-hetze losbreekt. Sommigen stellen voor om het parlement volledig uit te sluiten voor wat betreft de ministeriële aansprakelijkheid. We weten niet of dat een interessante denkpiste is, want voor de rechterlijke macht is het, net zomin als voor het parlement, een aangenaam werk. Het risico bestaat bovendien dat de politici de rechters zullen verwijten dat ze het ene dossier au sérieux nemen en het andere niet. Eigenlijk wordt de hete aardappel op die manier tot op zekere hoogte doorgeschoven naar de rechterlijke macht. Wat dat betreft lijkt het ons dat men bij een hervorming van het systeem goed moet bedenken dat men, in reactie op de gebeurtenissen, niet de verkeerde richting uitgaat. In elk geval behouden wij in ons voorstel een rol voor het parlement, met name de mogelijkheid om de minister te laten vervolgen én de mogelijkheid om een onderzoek of vervolging op te schorten.
Over het tweede deel van de vraag willen we duidelijk maken dat het in ons voorstel niet gaat om een inmenging van het parlement in de gerechtelijke procedure, in de vorm van een doofpot-procedure. Voor wat betreft de parlementaire onschendbaarheid keren we gewoon het principe om. Het beginsel van de parlementaire onschendbaarheid wordt afgeschaft en vervangen door een omgekeerd systeem, waarbij het parlement kan beslissen dat het betrokken parlementslid in het parlement moet zijn voor een belangrijke stemming of voor een belangrijke vergadering. Dit is dus niet bedoeld als een doofpotprocedure maar als een procedure waarmee het Vlaamse parlement, met het oog op zijn werkzaamheden, de aanwezigheid van het betrokken lid kan eisen.
5. De macht van de Vlaamse regering wordt uitgehold door het feit dat ze geen deel meer uitmaakt van de wetgevende macht en door de figuur van het legislatuurparlement. De regering is verantwoordelijk, maar kan het parlement niet ontbinden. Leidt een dergelijk systeem niet tot een al te zwakke regering?
De keuze om de parlementen van de deelgebieden niet vervroegd te ontbinden hangt, historisch gezien, samen met het dubbelmandaat tussen het federaal parlement en de raden. Men heeft dit systeem nadien behouden om de verkiezingen van de parlementen van de deelgebieden te laten samenvallen met de verkiezingen van het Europees parlement. Zo wordt de verkiezing van de deelgebieden uit het vaarwater van de federale verkiezingen gehouden, want anders zou je een vrij onlogische situatie krijgen. Waarom worden immers de parlementen van de deelgebieden rechtstreeks verkozen en werd het dubbel mandaat grotendeels afgeschaft, als de verkiezingen toch zouden samenvallen met de verkiezingen op federaal niveau? Anderzijds wilde men vermijden dat de kiezers om de haverklap naar de stembus moeten, en dus heeft men de verkiezingen van de parlementen van de deelgebieden gekoppeld aan de verkiezingen van het Europees parlement. Het is voor ons op zich niet uitgesloten dat men deze verkiezingen ontkoppelt, maar dan zit je wel met het gevaar dat je met een soort van verkiezingsvermoeidheid geconfronteerd wordt, wanneer men bijvoorbeeld op één jaar tijd drie keer zou moeten gaan stemmen. Anderzijds kan je je wel afvragen of door het huidige systeem de Europese verkiezingen niet teveel aan belang inboeten.
Verzwakt dit strikte "legislatuurparlement" de positie van de regering? Op dit moment bestaat er reeds een aantal mechanismen om de positie van de Vlaamse regering te verstevigen. De belangrijkste is eigenlijk de figuur van de constructieve motie van wantrouwen. Dit houdt in dat de regering niet zomaar kan afgezet worden door het parlement, maar alleen wanneer het parlement er in slaagt een nieuwe meerderheid te vormen. Dit lijkt ons een geschikt tegengewicht te vormen voor het "legislatuurparlement".
6. Ondanks het feit dat op federaal niveau een evolutie merkbaar is van individuele naar collectieve ministeriële verantwoordelijkheid door het verschijnsel van de coalitieregeringen en de regeringssolidariteit, vinden we in het boek een pleidooi voor het behoud van de individuele ministeriële verantwoordelijkheid. Nochtans moet de Vlaamse regering collegiaal haar bevoegdheden uitoefenen, zou ze gekozen worden als ‘team’ en legt ze een algemene beleidsverklaring af ten aanzien van het parlement. Is de grens tussen individuele en collegiale ministeriële verantwoordelijkheid niet moeilijk te trekken?
Dat is inderdaad zo, maar toch lijkt het ons dat het, in het licht van de veelbesproken nieuwe politieke cultuur, essentieel is om het mogelijk te maken dat een individuele minister moet aftreden zonder dat de regering daarvoor moet vallen. Het moet dus mogelijk zijn dat het regeerakkoord dat tussen de partijen is gesloten, niet in het gedrang komt door politieke fouten van één bepaalde minister. Het is ook zo dat als de verantwoordelijkheid herleid wordt tot een collectieve controle, deze controle in de praktijk vaak uitgeschakeld wordt. Omdat het juist een heel zwaarwegende beslissing is om een regering ten val te brengen en omdat het laten aftreden van één minister kan gebeuren zonder al te veel schade voor het beleid dat de regering voor ogen heeft, vinden wij dat het mogelijk moet zijn dat één minister tot aftreden gedwongen wordt. Op die manier komt een betere of een meer coherente visie op de deontologie en op de rol van de minister tot stand.
7. U stelt voor om de residuaire bevoegdheid toe te kennen aan de deelstaten en om de bevoegdheden van de federale overheid te beperken tot toegewezen bevoegdheden. Bestaat het gevaar niet dat het Arbitragehof via een al te ruime interpretatie van deze bevoegdheden, vele bevoegdheden bij de federale overheid zal leggen? Een dergelijke evolutie heeft zich immers voorgedaan in de V.S.A., met een ruime interpretatie van de bevoegdheden van de federatie door het Hooggerechtshof.
De overdracht van de residuaire bevoegdheid is voor ons een principiële keuze. Op dit moment vind je de bevoegdheden van de deelgebieden terug in de federale Grondwet en in zijn uitvoeringswetten. De bevoegdheden van de federale overheid bestaat uit alles wat uitdrukkelijk is voorbehouden als een federale bevoegdheid en uit het residu.
Eerst en vooral willen we er op wijzen dat wij in ons voorstel werken met verschillende lijsten. Zowel de bevoegdheden van de verschillende deelgebieden als de bevoegdheden van de federale overheden worden in die lijsten opgesomd. Enerzijds doen we dit om pedagogische redenen, anderzijds om te vermijden dat een omkering van de residuaire bevoegdheid zou worden aangegrepen om de bevoegdheden van de deelgebieden beperkt te interpreteren. De bevoegdheden die in deze lijsten worden opgesomd zijn "zeker": hierover kan in beginsel geen discussie bestaan. De bevoegdheden die niet voorkomen op één van de lijsten komen toe aan de twee deelstaten.
Het is eveneens belangrijk om er op te wijzen dat het Arbitragehof tot nog toe altijd heeft gekozen voor een efficiënte en zinvolle interpretatie van de bevoegdheden. Een voorbeeld daarvan vormt de brandbeveiliging in bejaardentehuizen: de bevoegdheid van de gemeenschappen inzake bejaardenbeleid omvat volgens de letter van de wet niet de bevoegdheid om voorschriften inzake brandbeveiliging uit te vaardigen. Het Arbitragehof heeft geoordeeld dat de gemeenschappen zulks wel kunnen doen indien ze zich houden aan een algemene federale kaderregeling inzake brandbeveiliging. Het Arbitragehof zoekt geen bevoegdheden uit te hollen of op te blazen, maar streeft doorgaans naar een zinvolle en efficiënte uitoefening van de bevoegdheden door de verschillende overheden. Het is vooral een kwestie van gezond verstand. Om die reden is het bijvoorbeeld denkbaar dat het Arbitragehof zegt dat, om te komen tot een dergelijke zinvolle interpretatie van federale bevoegdheden, de federale overheid mag optreden op het bevoegdheidsdomein van de deelgebieden binnen het kader van de impliciete bevoegdheden.
8. U werpt op in uw werk dat in het huidige bestel het de bedoeling was dat de Senaat twee functies zou vervullen, nl. de rol van bezinningskamer en de rol van vertegenwoordiger van de deelstaten (Statenkamer). U stelt vast dat deze dubbele bedoeling ertoe leidt dat beide visies onvoldoende in de praktijk kunnen worden omgezet. Wat zijn dan uw voorstellen om deze beide functies beter tot hun recht te laten komen?
Het feit dat de Senaat deze twee functies tegelijk uitoefent, betekent op zich niet dat geen van beide per definitie voldoende aan bod zou kunnen komen. De beide functies lijken ons op zich wel verenigbaar te zijn. Maar men moet wel vaststellen dat de Senaat in de eerste plaats een kamer is die bevolkt wordt door verkozen politici die zichzelf herverkozen willen zien. De Senaat is een kamer die, net zoals de Kamer van Volksvertegenwoordigers, de regering wil controleren door het stellen van vragen en die daar behoorlijk veel tijd in investeert. De vraag is of dat de bedoeling is geweest en of dit niet ten koste gaat van de rol als bezinningskamer.
We worden hier geconfronteerd met een merkwaardige paradox. Juist de rechtstreekse verkiezing voor de Senaat heeft er eigenlijk voor gezorgd dat de Senaat de meest gepolitiseerde kamer is geworden. Dit heeft te maken met het feit dat er slechts twee grote kiescolleges en drie grote kieskringen bestaan voor de Senaat. Het heeft tot gevolg dat de grote politieke tenoren zoals Dehaene, Verhofstadt en Tobback in de Senaat worden verkozen, zodat men de indruk krijgt dat de grote politieke strijd in de Senaat zal worden uitgevochten. Na de verkiezingen moet de Senaat echter de rol van een bezinningskamer vervullen. Het is vrij duidelijk dat deze rol minder politiek gebonden is en electoraal ook minder loont. Daar bevindt zich dan ook een inherente tegenspraak die het fundamentele probleem vormt voor de Senaat.
Het probleem van de ruime kieskringen is niet zo gemakkelijk op te lossen omdat het de bedoeling was om hierdoor ook de kleinere politieke partijen in de Senaat toe te laten, ook al werd het zetelaantal van de Senaat sterk ingekrompen. Dit heeft uiteraard veel te maken met het feit dat er drie kleinere politieke partijen deelnamen aan de uitwerking van het St.-Michielsakkoord.
Men kan moeilijk verwachten dat iemand die zich verkiesbaar stelt over heel Vlaanderen, daarna gaat reflecteren over zaken die misschien wel heel nuttig zijn, maar die hem weinig stemmen gaan opleveren. Hier zit dus duidelijk een groot spanningsveld. Sommigen stellen dan voor om de Senaat het kiesstelsel te geven van de Kamer en omgekeerd. Op zich is dit een mogelijke denkpiste, maar men moet zich ook realiseren dat grotere kieskringen de greep van de politieke partijen op de samenstelling van de Kamer vergroten ten nadele van de kiezers.
9. De oprichting van een aparte rechtskolom op deelstatelijk niveau wijst u af. Nochtans beschikken de deelstaten van andere federale Staten wel over een eigen rechtskolom. Waarom opteert u op dit vlak voor een eerder centralistisch trekje, terwijl de krachtlijnen in het boek in de eerste plaats strekken tot een verhoging van de autonomie van de deelstaat Vlaanderen binnen het federale staatsverband?
De vraag is eigenlijk of er behoefte is aan zo’n aparte Vlaamse rechtskolom. Dit lijkt ons niet het geval te zijn. Het zou verhoudingsgewijze een zware investering zijn om in een klein land als België nog nieuwe rechtbanken op te richten naast de bestaande federale rechtbanken. Bovendien bestaat op dit vlak reeds een zekere autonomie. De rechtbanken zijn immers al territoriaal georganiseerd. De hogere rechtscolleges belichamen weliswaar de eenheid, maar ook hier zien we reeds een opsplitsing in Nederlandstalige en Franstalige kamers. Dat is zo bij het Hof van Cassatie, de Raad van State en bij het Rekenhof. We pleiten dan ook voor een aparte behandeling van de zaken volgens deze kamers binnen de hoge rechtscolleges die de verschillende deelgebieden overspannen.
We stellen eveneens voor dat rechters die moeten oordelen over de normen van deelstaten, voorgedragen worden door de parlementen van die deelstaten. De rechters van het Grondwettelijk Hof, het Hof van Cassatie, de Raad van State en het Rekenhof zullen dan ten dele voorgedragen worden door het Vlaams parlement en niet meer door het federale parlement. Wij denken dat je op die manier reeds komt tot een voldoende autonomie op het stuk van de rechterlijke macht, zonder dat hiervoor overdreven financiële inspanningen moeten worden geleverd.
10. Toen in 1993 het artikel in de federale Grondwet werd opgenomen dat aan de deelstaten de residuaire bevoegdheid toekende (het huidige artikel 35, tweede lid), beweerden vooraanstaande grondwetspecialisten dat dit artikel eigenlijk onuitvoerbaar was, vermits de inwerkingtreding van het tweede lid van het bewuste artikel zou veronderstellen dat alle residuaire bevoegdheden zouden moeten worden opgesomd en gezien het feit dat er twee soorten deelstaten zijn: gemeenschappen en gewesten.
U lost dit laatste probleem op door de invoering van een "2+2-federalisme" waarbij slechts twee deelentiteiten volwaardige deelstaten zijn (nl. Vlaan-deren en de Franstalige deelstaat). Deze kunnen bepaalde materies in Brussel gezamenlijk uitoefenen ofwel samen beslissen deze over te dragen aan de instellingen van Brussel-Hoofdstad. Hetzelfde zal gebeuren met toekomstige materies, waarvoor de twee deelstaten bevoegd zullen zijn op grond van hun residuaire bevoegdheid.
Leidt deze constructie er niet toe dat, indien deze twee deelstaten niet tot overeenstemming komen over hoe ze deze bevoegdheden samen gaan uitoefenen, de bewuste bevoegdheden helemaal niet worden uitgeoefend? Of, indien ze hier wel in slagen, zullen hierbij niet noodgedwongen compromissen worden gesloten die de efficiëntie van het beleid kunnen hypothekeren?
Net zoals op de rest van hun grondgebied zullen de twee deelstaten (de deelstaat Vlaanderen en de Franstalige deelstaat) de hun toegewezen bevoegdheden én de residuaire bevoegdheid uitoefenen op het grondgebied van het huidige tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad. Op dit grondgebied kunnen ook de federale overheid en het deelgebied Brussel-Hoofdstad de hun toegewezen bevoegdheden uitoefenen. De vraag is nu wat de deelstaten in Brussel kunnen doen met hun residuaire bevoegdheid. Het is belangrijk om er op te wijzen dat de omvang van deze residuaire bevoegdheid eerder beperkt zal zijn: het gaat immers om wat niet voorkomt in de verschillende lijsten met bevoegdheden, die in zeer grote mate exhaustief zullen zijn.
Voor de aangelegenheden waarvan zou blijken dat zij in geen enkele lijst voorkomen, zijn de twee deelstaten bevoegd. Vlaanderen en de Franstalige deelstaat kunnen hun bevoegdheden in de eerste plaats elk voor zichzelf uitoefenen. Het is immers denkbaar dat bepaalde aangelegenheden opgesplitst kunnen worden tussen de twee deelstaten. Indien zou blijken dat dit laatste niet mogelijk of niet wenselijk is, kunnen de twee deelstaten beslissen deze aangelegenheid toe te wijzen aan het deelgebied Brussel-Hoofdstad. Zij kunnen ook beslissen om deze bevoegdheid te laten uitoefenen door een gemeenschappelijk orgaan: de gemeenschappelijke commissie, dat je zou kunnen beschouwen als een soort reïncarnatie van de huidige gemeenschappelijke gemeenschapscommisie. Ten slotte zouden de deelstaten ook door een wetgevend samenwerkingsakkoord deze aangelegenheid samen kunnen regelen. De deelstaten hebben dus een ruime keuze met betrekking tot de residuaire bevoegdheid in Brussel. Indien zij echter niet optreden, kan de federale overheid deze bevoegdheid opnemen.
Men mag hierbij niet vergeten dat het op dit moment de federale overheid is die steeds beschikt over de residuaire bevoegdheid in Brussel. Ons systeem laat eerst de deelstaten de kans om deze bevoegdheid uit te oefenen, eventueel door deze bevoegdheid aan het deelgebied Brussel-Hoofdstad toe te kennen. Indien er geen akkoord is, bevindt men zich in elk geval in geen enkel geval in een meer nadelige situatie dan nu het geval is. Met andere woorden, indien er een politieke blokkering ontstaat is het in elk geval geen probleem dat voortvloeit uit ons voorstel. Daarbij biedt ons voorstel het voordeel dat een gamma aan oplossingen voorligt.
11. U stelt voor om een nieuwe kieskring in te voeren die zowel Vlaams-Brabant als Brussel omvat, teneinde de band tussen de Brusselse Vlamingen en de andere Vlamingen te versterken. Hoe kan men bepalen welke parlementsleden - die zowel verkozen zijn door inwoners van Vlaams-Brabant als van Brussel - mogen meestemmen voor de materies waarvoor Vlaanderen bevoegd is in het Nederlandse taalgebied en niet in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad?
Op dit moment mogen de vertegenwoordigers van het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad in het Vlaams parlement niet meestemmen over gewestaangelegenheden omdat zij ook lid zijn van de Brusselse Hoofstedelijke raad en daar ook over gewestaangelegenheden kunnen mee beslissen. Zij mogen dus niet twee keer stemmen in gewestaangelegenheden, zeker niet voor aangelegenheden waarvoor zij niet bevoegd zijn, omdat de normen van het Vlaamse Gewest hen niet betreffen. Dit verbod wordt in het Vlaams parlement echter vaak niet of op aanvechtbare wijze toegepast.
In ons systeem wordt het probleem ten dele opgelost, omdat er geen dubbel mandaat meer bestaat tussen de Brusselse Hoofdstedelijke raad enerzijds en het Vlaams parlement anderzijds. De Brusselse Vlamingen worden in beide organen afzonderlijk verkozen. Hierdoor kunnen ze niet langer tweemaal stemmen over dezelfde aangelegenheid. Het probleem over dubbel stemrecht is daarmee grotendeels opgelost. Het is echter niet helemaal opgelost: het is in ons systeem immers wel mogelijk dat de Brusselse Vlamingen in het Vlaamse parlement stemmen over normen die op hen niet van toepassing zijn. Maar dit lijkt ons onvermijdelijk in de politieke situatie van Brussel waar je enerzijds zit met de institutionele band tussen de Brusselse Vlamingen en de andere Vlamingen en anderzijds met het gegeven van het deelgebied Brussel-Hoofdstad. Je kan het probleem eigenlijk nooit volledig oplossen, maar we denken dat ons voorstel alleszins een verdienstelijke poging in die richting onderneemt.
12. Inzake het buitenlands beleid hebben de deelgebieden de bevoegdheid om verdragen te sluiten. Jegens derde staten blijft België als enige aansprakelijk wanneer de deelgebieden hun internationale verbintenissen niet nakomen. U pleit voor een behoud van het huidige systeem waarbij de federale overheid slechts na een veroordeling door een internationaal rechtscollege maatregelen kan nemen in plaats van het nalatige deelgebied.
Het substitutierecht werd ontworpen om de federale overheid toe te staan zich in de plaats te stellen van een deelgebied indien dit zijn internationaalrechtelijke verplichtingen niet nakomt en indien België aansprakelijk wordt gesteld door een internationaal rechtscollege. Zolang België niet aansprakelijk is gesteld, berust die volle verantwoordelijkheid om internationale verplichtingen na te komen bij de deelgebieden. Waarom zou men de federale overheid moeten laten ingrijpen zolang de mogelijkheid bestaat dat de deelgebieden zullen doen wat ze moeten doen? Enkel op het moment waarop blijkt dat ze hun verplichtingen niet nakomen en dat België hiervoor moet opdraaien, moet de federale overheid in de plaats kunnen treden. De verantwoording voor dit optreden van de federale overheid moet blijken uit duidelijke juridische en objectieve criteria. Indien men de federale overheid eerder wil laten optreden om zich in de plaats te stellen van het betrokken deelgebied, dan moet men louter politieke criteria gebruiken. Betekent dit dat als de federale regering denkt dat een deelgebied het niet goed zal doen of althans niet op de manier waarop zij graag zou hebben dat dit deelgebied het doet, ze dan zelf mag optreden in de plaats van dit deelgebied? Dat lijkt ons onverzoenbaar met de idee om de autonomie van de deelgebieden door te trekken naar het internationale niveau. Het pleidooi voor een "preventief" optreden van de federale overheid lijkt ons een uiting te zijn van een niet verantwoord wantrouwen tegenover de deelgebieden, die hun internationale verplichtingen slechter zouden nakomen op het internationale vlak dan de federale overheid. Daarvoor hebben we echter nog altijd geen empirisch bewijs gezien. We gaan ervan uit dat de deelgebieden dit even slecht of even goed zullen doen als België. België wordt regelmatig veroordeeld door het Hof van Justitie en door het Europees Hof voor de rechten van de mens wegens het niet nakomen van internationale verplichtingen. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat de deelgebieden het op dit vlak slechter zullen doen. We willen benadrukken dat het huidige systeem, dat wij in ons voorstel handhaven, berust op objectieve, juridische criteria en niet op politieke criteria. Dit lijkt ons van fundamenteel belang te zijn.
13. In het kader van een grotere autonomie voor Vlaanderen pleit u voor een systeem van concurrerende fiscale bevoegdheden? Waarom juist concurrerende belastingen?
De overheid verwerft het grootste deel van haar inkomsten uit belastingen. Dit geldt zowel voor de federale overheid als voor de deelgebieden. Deze fiscale inkomsten moeten wel tussen de verschillende overheden verdeeld worden. Het is in de praktijk echter onmogelijk om de verschillende belastingen op exclusieve wijze te verdelen onder de federale overheid en de deelgebieden. Het is immers onbegonnen werk om de belastingen zo te verdelen dat zij overeenstemmen met de financiële behoeften van de verschillende overheden.
Daarom stellen wij voor om de federale overheid en de twee deelstaten samen bevoegd te maken voor een aantal belastingen. Het gaat dus om een samenlopende of concurrerende bevoegdheid, zonder normenhiërarchie. Zoiets kun je zeker organiseren inzake personenbelasting: die vormt immers zo’n grote brok van de inkomsten van de overheid dat je die beter kan verdelen tussen de federale overheid en de deelstaten. Dit is wat we verstaan onder concurrerende belastingen: twee overheden gaan samen een belasting beheren. Hiertegen zou men kunnen opwerpen dat de situatie enkel complexer wordt, omdat de federale overheid en de deelstaten het onderling eens moeten worden over de belastbare grondslag, de aanslagvoet, de kortingen en de vrijstellingen van deze belasting. Volgens ons is dat wantrouwen niet gerechtvaardigd. De betrokken overheden hebben er immers belang bij om het hierover eens te geraken. Als ze geen akkoord bereiken, hebben ze geen van beiden inkomsten.
Ons voorstel lijkt ons in elk geval beter dan de huidige situatie, waar de deelgebieden nauwelijks fiscale bevoegdheden hebben en ook geen fiscale verantwoordelijkheid dragen. Zij krijgen voor het grootste gedeelte middelen uit gedeelde belastingen terwijl zij niet zelf kunnen bepalen hoeveel middelen ze wensen te verwerven uit deze belastingen. Wanneer ze geld over hebben, dan kunnen ze de aanslagvoet niet verlagen. In ons voorstel is dit wel mogelijk: het is immers perfect mogelijk om de concurrerende belastingen te wijzigen zodat elke overheid meer of minder inkomsten uit deze belasting put zonder dat dit repercussies heeft voor de andere overheid die uit dezelfde belastingen inkomsten haalt.
In ons voorstel kunnen de deelstaten zowel op het gebied van de inkomsten als op dat van de uitgaven een beleid voeren, terwijl Vlaanderen op dit moment aan de kant van de inkomsten nauwelijks een beleid kan voeren, die naam waardig. Dat is het grote voordeel van ons systeem.
14. Hoe moeten de deelstaten betrokken worden in de afbouw van de Belgische staatsschuld?
Dit is een vraag die we eigenlijk niet tot in de details hebben beantwoord, onder meer omdat er weinig wetenschappelijke studies over bestaan. Het is ook een delicaat politiek probleem. Het is de federale overheid die de interesten op de schulden uit het verleden aflost. Nochtans zijn die schulden in het verleden ten dele gemaakt in aangelegenheden die nu eigenlijk tot het domein van de deelgebieden behoren. Een van de beginselen van de bevoegdheidsuitbreidingen van de deelgebieden was dat zij binnen hun bevoegdheden beschouwd moeten worden als de rechtsopvolgers van de federale overheid. Het lijkt ons dan ook logisch dat de deelgebieden ten minste een deel van de lasten uit het verleden dragen. Als hier niets aan zal worden gedaan, zal de federale overheid met steeds meer lasten overblijven. Een belangrijk gedeelte van de uitgaven van de federale overheid gaat naar interestlasten op de staatsschuld, die tot nader order in reële termen alleen maar toeneemt.
Een andere vraag is hoe je deze staatsschuld kan opsplitsen. Deze vraag is vooral van politieke aard. Je zou kunnen proberen op wetenschappelijke wijze te achterhalen welk aandeel in de staatsschuld aan elk van de overheden kan toegerekend worden. Dit is echter ondoenbaar, zodat je bijna automatisch bent aangewezen op het werken met forfaitaire verdeelsleutels. Het vaststellen van die verdeelsleutels is een essentieel politieke vraag. Volgens ons kan Vlaanderen maar gehouden kan zijn tot het bijdragen aan de afbouw van de staatsschuld ten belope van wat het aan middelen verwerft.
Dit probleem houdt ook verband met de solidariteit tussen de verschillende deelgebieden. Het is sinds jaar en dag bekend dat er een beduidende solidariteit is in het domein van de sociale zekerheid. Er bestaat ook een transfert in de personenbelasting, aangezien de Vlaamse inkomens doorgaans iets hoger liggen dan die in het zuiden van het land. Door de progressieve belastingschalen komen de Vlamingen automatisch in hogere belastingpercentages terecht. Het gevolg is dat Vlaanderen met een bevolkingsaandeel van iets minder dan 60 %, ongeveer 63% van de fiscale inkomsten inzake personenbelasting levert.
In de huidige financieringswet, volgens dewelke de middelen worden verdeeld over de gemeenschappen en gewesten, bestaat echter ook een opvallende transfert van Noord naar Zuid. We stellen in ons boek op grond van een vrij eenvoudige berekening vast dat Vlaanderen na toepassing van de financieringswet minder kan uitgeven per inwoner dan Wallonië. Vlaanderen kan per inwoner in 1996 meer dan 7.700 frank per inwoner minder besteden dan Wallonië, ook al worden in Vlaanderen per inwoner meer overheidsinkomsten geïnd dan in Wallonië. Dit lijkt ons een transfert te zijn die men moeilijk kan rijmen met een redelijke solidariteit. Ook al is het criterium "middelen per inwoner" niet steeds even pertinent (voor bepaalde aangelegenheden moet men immers eerder rekening houden met andere criteria dan met de bevolkingsaantallen), toch gaat het hier om een omvangrijke transfert
Natuurlijk moet je rekening houden met de situatie vanwaar we komen: we komen van een systeem waar alles uit één pot werd betaald. In zo’n systeem waren de transferten van Noord naar Zuid niet of nauwelijks zichtbaar. Ook werd en wordt, bij het verdelen van middelen tussen Vlamingen en Franstaligen, vaak teruggegrepen naar de verdeelsleutel 50-50, terwijl de verhouding tussen de twee bevolkingen eerder ongeveer 60-40 bedraagt. Toegepast op de een miljardenbegroting maakt dat natuurlijk een enorm verschil.
Bovendien werden vele Vlaamse verworvenheden inzake autonomie gecompenseerd door toegevingen op het stuk van de financiering. In de financieringswet vindt je dus eigenlijk veel keerzijden van de medailles op institutioneel vlak. Het gevolg hiervan is echter dat er per inwoner in België meer van Vlaanderen naar Wallonië vloeit dan van het Westen van Duitsland naar het Oosten. Uiteraard moet men zich hoeden voor een demagogisch misbruik van deze feiten. Maar men moet zich evenzeer in alle sereniteit de vraag kunnen stellen of de solidariteit, die ook volgens ons inherent is aan een federale staat, geen grenzen kent.
15. Hoe ver staan we nog van een werkelijke Vlaamse Grondwet?
We staan duidelijk nog heel ver verwijderd van een Vlaamse Grondwet, zoals we eerder al duidelijk maakten. In het Vlaams parlement bestaat toch een neiging om te komen tot iets dat er op lijkt. Sommigen willen met name een "basisdecreet" opstellen waarin dan zoveel mogelijk zaken staan die nu al gerealiseerd kunnen worden, onder meer op grond van de constitutieve autonomie. Dat lijkt op korte termijn inderdaad wel een haalbare kaart. Het nadeel va een dergelijk basisdecreet is wel dat het een fragmentaire ad hoc-regeling zal zijn, terwijl wij gepoogd hebben om tot een coherent geheel te komen. In elk geval zijn onderhandelingen met de Franstaligen nodig om te komen tot een echte Grondwet voor de deelstaten. We denken dat langs Waalse zijde sommigen deze dialoog wel willen aangaan.
Aan Franstalige kant wordt aan een Vlaamse Grondwet een grote symbolische waarde gehecht. Zij stellen een Vlaamse Grondwet gelijk met een Vlaamse onafhankelijkheid. Dit lijkt ons, om het zacht uit te drukken, een ongenuanceerde benadering te zijn. In elk geval bestaat aan Waalse kant wel een zekere interesse voor een eigen Grondwet, zoals blijkt uit een recent initiatief. Dit is typerend voor de evolutie van de staatshervorming. De initiatieven inzake ruimere autonomie werden meestal door de Vlamingen geformuleerd, terwijl de Franstaligen zich eerst eerder afwijzend opstelden. Vrij snel bleek echter dat er ook Franstaligen (en vooral Walen) te vinden waren voor meer autonomie voor de deelgebieden.
De idee van een Grondwet voor de deelstaten is echter niet vreemd aan het wezen van een federaal staatsverband, integendeel zelfs. Het probleem is dat deze idee vaak gereduceerd wordt tot een symbolendiscussie. Wanneer je aan Vlaamse kant blijft herhalen dat een Vlaamse Grondwet er maar kan zijn binnen een federaal staatsverband, zeggen de Franstaligen: we willen er niets van weten, want het is een verdere stap naar het separatisme. Het is een treurige communicatiestoring.
Vele reacties tegen de idee van een Vlaamse Grondwet getuigen volgens ons van een gebrek aan vertrouwdheid met het federalisme. We willen hiermee niet arrogant overkomen, maar het stoort ons dat we vaak reacties horen in de zin van "een eigen Grondwet, dat kan alleen binnen een onafhankelijke staat". Het federalisme is in België een nieuw gegeven dat in grote delen van de politieke klasse en in grote delen van de publieke opinie nog niet echt "verwerkt" is. Een pleidooi voor het consolideren van de autonomie van de deelgebieden, zoals we doen in dit voorstel, wordt dadelijk gezien als een gevaar voor het federale staatsverband.
16. Wat was uw reactie toen u vernam dat men de werkzaamheden aan de Waalse Grondwet heeft hervat?
Er wordt al sinds een paar jaren aan een tekst van Waalse Grondwet gewerkt in het Institut Jules Destrée. Deze instelling wordt overigens indirect gesubsidieerd door de Waalse regering. Opvallend en veelzeggend is dat de oorspronkelijke tekst rekening hield met de hypothese van Waalse onafhankelijkheid. Dit moet worden verklaard vanuit de enigszins verkrampte redenering aan Franstalige kant dat de Vlamingen hoe dan ook uit zijn op het uiteenvallen van België. In die optiek menen zij dat zij zich dan ook maar beter hierop kunnen voorbereiden door het uitwerken van een Grondwet die rekening houdt met een onafhankelijk Wallonië, een optie die wij uitdrukkelijk en bewust niet in ons voorstel opnemen.
Als je het ontwerp van Waalse Grondwet en ons voorstel naast elkaar legt, krijg je trouwens de indruk dat het Institut Jules Destrée meent dat dit zonder meer kan worden ingevoerd, zonder voorafgaande wijziging van de federale Grondwet. Wij stellen in ons voorstel duidelijk dat het nooit werkelijkheid kan worden dan na een voorafgaande en omvattende herziening van de federale Grondwet.
Christophe Coudron, Philip Daeninck en Inge Vos